Jan Bouwstra: ‘Alles ontkennen, dat ga ik doen…’

‘Het verlangen om het verleden te laten herleven is het plaatsen van een ladder tegen een muur die al is omgevallen.’

Dit soort uitspraken doen de dieren in mijn nieuwste boek De krekel, het bos en de wereld, waarin zij nadenken en praten over alles wat er om hen heen gebeurt.

In honderd filosofische fabels wordt de wereld vermomd tot iets waar je over kunt praten met begrip, liefde en humor. Je zult de waarheid niet vinden in mijn fabels, die is onbereikbaar, maar wel een poging om dichterbij te komen.

Mijn fabels passen naadloos in een lange, literaire fabeltraditie, vanaf de Middeleeuwen (Van den vos Reynaerde) tot aan onze tijd (Toon Tellegen). Van oudsher werden fabels gebruikt om een morele boodschap over te brengen, of om kritiek te hebben op de heersende macht, maar ik stel in mijn werk filosofische kwesties aan de orde. Er wordt over nagedacht en gepraat op een naïeve en humoristische manier, zonder pretenties.

Dit heeft geresulteerd in honderd korte, filosofische fabels waarvan de betekenis het bezit zal zijn van de lezer in wiens hoofd zij, naar ik hoop, met een glimlach wordt geboren.

 

Tralies

‘Wat vind jij zelf,’ zei de mier tegen de schildpad, ‘wat vind jij zelf dan van jouw schild?’

De mier stond naast de schildpad commentaar te leveren op zijn schild en legde uit: ‘Want de uil zegt dat een schild super onhandig is bij het vliegen.’

De mier tikte tegen het schild om te horen of het hol was, liep eroverheen, liet zich er weer vanaf glijden en zei: ‘Doe dat schild toch weg en ga in een mierenhoop wonen, zoals iedereen.’

De schildpad slikte zijn hap gras door en zei: ‘Waarom zou ik?’

De mier antwoordde: ‘Een mierenhoop woont lekker en is een prima belegging. En als je een kamer over hebt, verhuur je die aan de pissebed. Doe ik ook.’

‘Maar mier,’ de schildpad klonk vermoeid, ‘een belegging vind ik niet belangrijk.’

‘Hoezo niet?’

‘En het bezitten van een mierenhoop is ook niet belangrijk, en een molshoop niet en mijn schild niet. Het is allemaal niet belangrijk. Het is alleen maar een decor.’

De schildpad sprak dat laatste woord met nadruk uit, want hij had er heel lang over nagedacht.

‘Een decor?’

De mier keek naar zijn eigen zwartleren jasje dat glom als een spiegel en toen weer naar het gedeukte schild van de schildpad vol met vlekken en zei: ‘Jouw decor is niet om aan te zien, schildpad.’

De schildpad zakte door zijn voorpoten en zuchtte: ‘Wanneer jij mijn schild niet mooi vindt, dan komt dat door jouw ogen.’

‘Hoezo? Mijn ogen zijn prima.’

‘Jouw ogen zijn de slaven van een onbegrepen leven, mier.’

De mier begon zijn zwarte jack te poetsen en vergat de wereld even. De schildpad keek er hoofdschuddend naar en legde uit: ‘En jouw oordelen over mijn schild, mier, en over mierenhopen, en over beleggingen en over alles in het bos, dat zijn tralies die jij om jezelf heen plaatst.’

De mier was nog bezig met het poetsen van zijn jack en knikte dat hij het allang best vond.

De schildpad keek er meewarig naar. ‘En jouw gewoontes zijn dat ook, mier, het zijn de gewoontes van datzelfde onbegrepen bestaan.’

De mier was klaar met poetsen, hoorde dat laatste en vroeg: ‘Zijn gewoontes dan soms ook tralies?’

De schildpad knikte en de mier keek om zich heen. ‘Maar ik zie geen tralies.’

‘Het zijn onzichtbare tralies, mier.’

‘Dan zou het kunnen,’ moest de mier toegeven, ‘maar wat is er dan achter die tralies, schildpad, waar ik niet bij kan komen? Kun jij daar wel bij?’

‘Nee,’ zei de schildpad, ‘ik kan ook niet verder lopen dan ik loop, en denken dan ik denk, en leven dan ik leef, dus voorbij mijn tralies kom ik niet.’

‘Schiet niet op, schildpad.’

De schildpad vond ook dat het niet opschoot.

De mier vervolgde: ‘Maar kan er niemand tussen die tralies door ontsnappen? De uil bijvoorbeeld, kan die er niet overheen vliegen, over die tralies heen?’

‘Nee, die ontsnapt zeker niet, die heeft overal een mening over.’

‘Die zet overal tralies neer, dus,’ begreep de mier nu en de schildpad knikte.

Het werd avond en de zon zakte weg achter de bomen en ze keken naar een wereld die tot rust kwam en ging slapen. Ze hoorden de uil in de verte roepen en de schildpad zag de eerste sterren aan de hemel flonkeren en zei: ‘Maar mier, over die tralies…’

‘Ja, schildpad.’

‘Jij wilde ontsnappen?’

‘Graag.’

‘Dan,’ en de schildpad tilde zijn poot vermoeid op, ‘dan moet je het uiterlijk van de wereld om jou heen ontkennen.’

‘Huh?’

‘Ja, negeren,’ zei de schildpad, ‘pas dan heeft het mysterie toegang tot jouw ziel.’

‘Ga ik doen, schildpad,’ zei de mier, die tegen de schildpad aan ging liggen en zijn ogen sloot. ‘Alles ontkennen, dat ga ik doen.’

Maar eerst ging de mier dromen over honingstengels en pruimenwijn en een nieuw zwartleren jasje dat hij in de uitverkoop had zien hangen.

Er was nog een lange weg te gaan.

 

Jan Bouwstra is schrijver, dichter en biochemicus. Hij studeerde Moleculaire Wetenschappen in Wageningen en promoveerde in Utrecht, waar zijn passie voor filosofie en fabels is ontstaan. Eerder verscheen bij Noorboek van zijn hand De brilslang, de boktor en de andere dieren.

Elke maand schrijft één van onze auteurs een column over het boek dat zij recent – of minder recent – geschreven hebben. De columns geven een voorproefje op het boek of vertellen een extra verhaal dat het boek niet gehaald heeft.