Petra Quaedvlieg: Het grappige is dat Descartes zelf een hondje had…

Drie jaar geleden ging onze hond dood. Het was niet zomaar een hond. Ze was een reisgenoot, want we kregen haar in China, toen mijn man en ik daar werkten als correspondenten. Ze heette Xiaohei, wat Zwartje betekent. Ze was bij ons gekomen via een adoptie-organisatie voor straathonden. Op dat moment woonden we in de miljoenenstad Shanghai en eigenlijk was er geen haar op ons hoofd die eraan dacht om een hond te nemen. Maar onze dochter, enig kind, had het altijd over dieren, en ze verlangde hevig naar een kameraad. Zo kwam Xiaohei in ons leven, we wilden een van de vele dieren in het grote land een beter leven geven.

En een beter leven kreeg ze. Want ze kwam uit de binnenlanden van China, uit Changsha, een stad in het hart van China. Ze werd gevonden door twee lieve Shanghaise vrouwen die voor zaken in Changsha moesten zijn. Ze hoorden zacht gepiep en zagen in een zijstraatje een jonge hond aan een paal gestrikt. De draad had een diepe snee in haar hals veroorzaakt. Ze maakten haar los en namen haar mee naar hun hotel. En de volgende dag op het vliegtuig naar Shanghai. Toen zaten ze opeens met een hond op veertienhoog. Daarom gingen ze op zoek naar een adoptiegezin.  

Xiaohei was de liefste, trouwste hond ter wereld. Heel slim en heel contemplatief. Ze kon tijdens een wandeling plotseling gaan zitten en minutenlang voor zich uit staren, haar neus in de wind, terwijl alleen haar oren bewogen, als gevoelige antennes (ze had spitse, fluweelzachte oren). Ik had graag willen horen wat zij allemaal hoorde. Ik had ook graag willen weten wat ze allemaal rook en hoe ze die geuren interpreteerde. Wat zijn de zintuigen van mensen toch beperkt. Ik stelde me voor dat de geursporen die zij volgde vergelijkbaar waren met het lezen van een boek. 

Toen we terug naar Nederland gingen, vloog ze met ons mee, onze dierbare reisgenoot. En toen, mooie jaren later, vertrok ze op een dag naar de Elysese velden – zo zie ik het graag: dat ze daar heerlijk door het wuivende gras rent en in de zon zit. Maar ze was dus dood en ik kon niets anders dan dezelfde rondjes blijven lopen die ik eerst met haar liep. In mijn hoofd begon ik haar brieven te schrijven. 

Die brieven gingen over de diepe band tussen ons, en gaandeweg over veel meer, over de bijzondere relatie tussen dier en mens, over de vraag waarom we het ene dier koesteren als onze trouwste vriend en het andere zonder blikken of blozen opeten. Ik realiseerde me dat het veel te maken heeft met zien, met kijken. Dat de mens met de dingen die hij niet ziet geen relatie aangaat, er niet door geraakt wordt. Uit het oog uit het hart.  

Ik kwam er ook achter dat we een stuk van onze ziel zijn kwijtgeraakt in ons geconditioneerde, technologische, leven. Dat we soms wel lijken op machines. Precies zoals de filosoof Descartes het ooit zei over dieren. Hij zei dat dieren geen ziel hebben omdat ze niet kunnen denken. Het zijn dus net machines, zei de filosoof. Het grappige is dat Descartes zelf een hondje had, monsieur Grat, en dat hij dus heus wel gezien heeft wat een levende ziel zijn huisdier was. En zo leidden mijn brieven van het een naar het ander, een gedachtestroom over wie wij zijn als mensen, over onze dwaze superioriteit, en over het woordeloze geluk dat dieren ons kunnen geven. Dat werd Je hond eet je niet op. 

Petra Quaedvlieg is journalist en schrijver. Meer info op www.petraquaedvlieg.nl 

Elke maand schrijft één van onze auteurs een column over het boek dat zij recent – of minder recent – geschreven hebben. De columns geven een voorproefje op het boek of vertellen een extra verhaal dat het boek niet gehaald heeft.